Something Rotten! is een hilarische parodie op musicaltheater in de geest van The Producers, Monty Python’s Spamalot, Book of Mormon en Urinetown. Deze postmoderne Shakespereanse variant is een kluchtige komedie die draait om de broers Nick en Nigel Bottom (Brian d'Arcy James en John Cariani) die de missie hebben om de allereerste theatermusical ooit te schrijven.
Helaas is het elizabethaanse tijdperk, volledig in de ban van Will Shakespeare (Christian Borle) - die een rockster is in het script van Karey en Wayne Kirkpatrick - niet klaar voor een productie waarin de acteurs middenin een scène beginnen te zingen.
Brian d'Arcy James en de cast van Something Rotten! in 'A Musical'.
De humor van de voorstelling zit hem in de metatheatrale zelfgenoegzaamheid ervan; de spot wordt gedreven met het ogenschijnlijk belachelijke concept musical. Dat het geheel verpakt is als musical zorgt voor een extra laag ironie, die meteen in het openingsnummer wordt geïntroduceerd. 'Welcome to the Renaissance' (geleid door Book of Mormon's Michael James Scott) is een fantastisch openingsnummer. De vrolijkheid ervan wordt geëvenaard in het toneelbeeld en de tekst - waar anders vind je een belachelijk couplet over binnenleidingen? Het lied zet de toon voor de rest van de voorstelling:
War of the roses, Chaucer's tale
The brutal feudal system
Holy crusade, Bubonic plague
Can’t say that we’ve really missed ’em
So dark and barbaric,
So dull and mundane
That was so Middle Ages
That was so Charlemagne
Welcome to the Renaissance
De cast van
Dit is Stoppard via Shrek, Gilbert & Sullivan via South Park. Inside jokes worden op geestige en gevatte wijze gebracht, en je wordt gedwongen goed te letten op de tekst en de visuele grappen waarin alles en iedereen belachelijk wordt gemaakt, van Webster en Spenser tot Les Misérables en Dreamgirls. En toch, aan de voorstelling ligt een problematisch soort homofobie ten grondslag die door de vorm van de show zowel wordt tegengesproken als uitvergroot.
De meeste humor zit verpakt in geestige woordspelingen en bijtende grappen over musicals. Zo is er de terugkerende grap dat, jawel, zoals wordt gezegd in een van de liedjes, 'Bottom's Gonna Be On Top' - een nummer geënsceneerd als elizabethaans tapdansduel, die het patserige van tapdans zowel viert als belachelijk maakt. Woordspelingen, zoals de titel al suggereert, stuwen de plot voort. De onwaarschijnlijke, helderziende uitspraken van Nostradamus (Brad Oscar) zorgen ervoor dat Nick Bottom schrijft wat, zo is hem verteld, het grootste theaterwerk ooit zal worden: 'Make an Omelette'. De hele musical krijgt vervolgens een ontbijt-thema.
Christian Borle als de bard.
Deze neiging tot ironische humor is nergens duidelijker dan in het krachttoernumer 'A Musical', waarin Nostradamus poogt om de sceptische Nick ervan te overtuigen dat musicals de toekomst zijn. 'You're doing a play, got something to say, so you sing it? It's absurd', zingt Nick. Het nummer, visueel gezien een weerspiegeling van onder andere Annie, A Chorus Line en Chicago, wijst er ook plagend op dat 'all the chorus boys are kind of gay'. Op dat moment wordt duidelijk hoezeer de musical leunt op gay humor, vooral als je let op de kostuums van de personages, die zo ontworpen zijn dat ze hun kulzak (een zak die de schaamstreek van de man bedekt) accentueren. Terwijl de show een uitzonderlijk tamme feministische kijk op gender heeft (Nick's vrouw kleedt zich als man om een baan te krijgen, een grap die naar een hoger plan wordt getrokken door de hilarische Heidi Blickenstaff), was het aantal goedkope homograppen moeilijk te negeren, met name degene die teruggrijpen op een tijd waarin nichten en flikkers gezien werden als een grap op zichzelf.
Neem het personage van Lord Clapham (Peter Bartlett), de beschermheer van Nick en Nigel. In het toneelbeeld, waarin een moderne renaissancestijl wordt opgeroepen door metalen stoffen en felle kleuren gecombineerd met de vormen en modellen uit die periode, valt Lord Clapham's kostuum op door de heldere roze accenten, die nog verder uitvergroot worden door een langwerpige roze veer. Voeg daar een melodratamisch loopje en handgebaar aan toe en het is niet verrassend dat, wanneer hij zijn vrouw voor het eerst noemt, d'Arcy James gedwongen wordt daar op humoristisch wijze aan toe te voegen: 'Wait, you have a wife?!'
Christian Borle als Will Shakespeare met zijn groupies.
Maar het toppunt is het personage van Broeder Jeremiah (Brooks Ashmanskas), de puriteinse leraar die erop uit is om de zondige holen die we theaters noemen te sluiten, vooral die waar ook muziek wordt gemaakt. Dat leidt immers tot dansen, snap je? En dansen leidt tot wellusitge gedachten, snap je? En die wellustige gedachten doen Broeder Jeremiah verstijven! Deze grap zou prima werken op zichzelf - een onderdrukte priester die er niks aan kan doen dat hij steeds seksueel getinte grappen maakt - maar er wordt een volslagen en ogenschijnlijk zelfbewuste homo van hem gemaakt. Hij streelt zijn mannelijke medepuriteinen. Hij staart vol afkeuring naar zijn nagels voordat hij begint te zuchten en te steunen. Hij geniet van de realisatie dat elke zin die uit zijn mond komt sodomie suggereert. Het is een eenduidige grap die desondanks meerdere keren wordt herhaald, waarbij elk stukje dialoog is geworteld in gay dubbelzinnigheden. 'I will smack you Bottoms!' vloekt hij, voordat hij lacht om wat hij zojuist heeft gezegd. Natuurlijk wordt elke afgang benadrukt met suggestieve slappe handgebaartjes en een campy diva-houding die enorm grappig werd gevonden in de fictieve wereld (en, niet ontoevallig, ook door het publiek in de zaal).
Brooks Ashmanskas als Broeder Jeremiah en Kate Reinders als Portia in Something Rotten!
Book of Mormon. Monty Python’s Spamalot. The Producers. Urinetown. Something Rotten! Als je eenmaal buiten beschouwing laat dat dit allemaal postmoderne pastichemusicals zijn, blijft over dat ze vooral geschreven zijn door heteroseksuele mannen die humor vinden in het ongemak van het musicals schrijven en produceren. Er zijn musicals die voortdurend de wenkbrauwen optrekken en zichzelf de vraag stellen - net zoals Nick redelijk expliciet doet in deze voorstelling - 'Is het niet belachelijk dat we zingen en dansen?' Dit leidt tot geweldige (musical)komedie, en is nu een geaccepteerd en welkom onderdeel geworden van hedendaagse musicals die openlijk mensen aanspreken die anders nooit een musical zouden willen uitzitten. 'Ik weet dat je niet van musicals houdt, of dat je ze belachelijk vindt', zeggen ze je in nonchalante anachronistische liedjes, 'maar deze, deze zal je wel leuk vinden, omdat onze ironische instelling je ervoor zal behoeden dat je zal genieten van dat soort musicals die je in gedachten hebt'.
Er is iets vreemd onaangenaams aan om een uitbundige, geestige, hilarische en slimme nieuwe musical zoveel musicalfans te zien verwelkomen (en hopelijk een paar nieuwe te bekeren) terwijl het zijn personages voortdurend verkeerd behandelt. De kennis van musicaltheater (en die verwijfde jongens in het ensemble) wordt gebruikt als frappe van de grap. Het maakt karikaturen van vrouwelijke homoseksuele mannen terwijl ze worden geframed in een anachronistisch plot dat sterk leunt op moderniteit om de grappen te doen overkomen. De vorm van musical wordt gebruikt om een overeenkomst te sluiten met het publiek, waarbij hen wordt toegestaan om te genieten van zo'n gay genre binnen de veilige grenzen van ironie. Het is een beproefde en vertrouwde formule, maar een die alleen maar ongemakkelijker wordt door de manier waarop wordt inspeeld op schoolpleinhumor. Aan de andere kant, dit is een voorstelling met het soort teksten als 'Don't be a penis, the man is a genius', dus misschien is het zo verrassend ook weer niet.
Dit is een vertaling van een artikel van Manuel Betancourt, dat eerder verscheen op creative commons theaterplatform Howlround. Het origineel (in het Engels) is hier te lezen.
23 december 2018, 12:12